het standbeeld van Coen

op de Roode Steen in Hoorn

In 1876 werd op het Waterlooplein in Batavia een standbeeld van Jan Pietersz Coen, de stichter van de stad, onthuld. Het bronzen beeld werd in 1942 tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië door Indonesische nationalisten van zijn sokkel gehaald.

In 1893 kreeg Coen na jarenlang gesteggel ook een standbeeld in zijn geboortestad Hoorn. De onthulling was een nationaal festijn. Werden er tot de Tweede Wereldoorlog jaarlijks kransen bij het standbeeld gelegd, vanaf de jaren zestig werd het rijksmonument, als symbool van het koloniale verleden, steeds vaker doelwit van protest.

In 2011 ontbrandde een maatschappelijke discussie over het verzoek van een aantal burgers uit Hoorn om het standbeeld van het stadsplein de Roode Steen te verwijderen. Het debat hierover in de gemeenteraad leidde tot een compromis. Het standbeeld werd niet weggehaald, maar wel voorzien van een tekst met aandacht voor de kritiek op Coen. Het protest tegen het standbeeld is daarna niet verstomd.

Hieronder een artikel van historica Emmie Snijders over de geschiedenis van het standbeeld van Coen in Hoorn, verschenen in de glossy Coen! in 2012.

Image module

Een nationalistische onthulling

door Emmie Snijders

De Roode Steen was volgestroomd met belangstellenden. Mensen verdrongen zich om iets te kunnen zien van de gebeurtenissen op het feestterrein. Het moet een prachtig gezicht zijn geweest; al die mensen te midden van tientallen Nederlandse vlaggen en het Hoornse rood-wit. En hoe trots moet de organisatie niet geweest zijn toen alle hoge genodigden onder de poort met het Nederlandse, Hoornse en Westfriese wapen liepen, richting het enorme  standbeeld dat nog verborgen was onder een doek.

Het had jaren geduurd om tot deze dag te komen. Wat moet er een last van stadsheelmeester J.J. Aghina zijn afgevallen. Grotendeels door zijn inzet had het Uitvoerend Comité de realisatie van het standbeeld kunnen bewerkstelligen. En al vanaf 9 januari 1884 hield het project hem bezig. Op die dag vond in schouwburg Het Park aan de Westerdijk de jaarlijkse vergadering plaats van de Hoornse Vereeniging voor Volksmaken waarvan Aghina voorzitter was. Tijdens die vergadering maakte onderwijzer P. Bakker de andere aanwezigen erop attent dat het in 1887 300 jaar geleden is dat Jan Pieterszoon Coen in de stad geboren was. Zou het niet mooi zijn om voor de stichter van Batavia en de grondlegger van het Nederlands koloniale rijk in Indië een blijvend aandenken te maken, vroeg Bakker zich af. Aghina waardeerde het voorstel en beloofde hem serieus hier op terug te komen. Pas op 10 februari 1886 riep Aghina samen met burgemeester Willem Karel Baron van Dedem belangstellenden op om van gedachten te wisselen over een waardige viering van de

300-jarige geboortedag van Coen. Tijdens de vergadering bleek het voorstel van Bakker door veel aanwezigen gesteund te worden. Dat het in de vorm van een standbeeld moest komen, was echter nog niet meteen besloten. Coen had immers al een standbeeld in Batavia. Een pomp of fontein dan? Ook dat zag niet iedereen zitten. Een pomp was geen passend gedenkteken voor een groot man, vond de heer Vorderman, die leraar was op de Hogere Burgerschool in Hoorn. En een fontein had vaak het gebrek geen water te willen geven. Nee, Vorderman zag meer in een zuil en wel eentje van vijftien meter hoog!

Hij was zelfs al zo ijverig geweest een schets van zijn idee mee te nemen. Aghina vond het maar niets: ‘Een zuil is meer een herinnering aan een feit dan aan een persoon’, zo stelde hij.

Enkele dagen voor Coens 300ste geboortedag werd er een Uitvoerend Comité ingesteld die het gedenkteken moest gaan realiseren. Hierin hadden onder andere burgemeester Van Dedem en dokter Aghina zitting. Naast Hoornaars werden ook enkele nationaal bekende personen in het comité gekozen. Dit waren onder anderen de Amsterdamse bankier, filantroop en Eerste Kamerlid A.C. Wertheim en historicus en lid van de Tweede Kamer dr. H.J. Schaepman. Zij gaven de komende herdenking de nationale status die Hoorn voor ogen had.

Nationalisme en patriottisme

Waarom tilde Hoorn zo zwaar aan die nationale status? En waarom verdiende Coen volgens tijdgenoten een nationale hulde? Nederland bestond als eenheidsstaat nog niet zo lang. Tot de Bataafse revolutie in 1795 genoten alle provincies grote autonomie. Pas na die tijd werd geprobeerd om van Nederland een eenheidsstaat te maken met de bijbehorende nationale geschiedenis. In de negentiende eeuw richtten politici en beleidsmannen daarom monumenten op of organiseerden zij herdenkingen. Zo probeerden zij het nationale eenheidsgevoel onder de bevolking te activeren en te versterken.

Daarnaast paste Coen prachtig in de actuele wereldpolitiek van het modern imperialisme.

Rond 1870 ontstond tussen de grote westerse mogendheden een wedloop om de laatste, nog onbezette gebieden op de wereld onder hun gezag te krijgen. Uit angst voor buitenlandse bezetting of inmenging moest het hele gebied onder direct Nederlands gezag komen. Volgens Coens promotors had hij een vergelijkbare visie tweeënhalve eeuw eerder al geuit. Daarmee was Coen de perfecte held in deze nieuwe politieke context

bijna nostalgisch keek men daarom terug naar een tijd waarin Nederland de onbetwistbare grootmacht was: de gouden eeuw

Die politieke context bracht ook de realisatie dat Nederland als klein land omringd was door grotere mogendheden. De dreiging van de groeiende macht van het Duitse Keizerrijk werd duidelijk gevoeld. Bijna nostalgisch keek men daarom terug naar een tijd waarin Nederland de onbetwistbare grootmacht was: de Gouden Eeuw. Er heerste een algemeen gevoel dat het land weinig meer had om trots op te zijn. Het enige waar het nog trots op kon zijn, was zijn grote verleden. Ook in Hoorn was dit sentiment waar te nemen. De ooit zo belangrijke VOCstad, met al haar rijkdommen en beroemde inwoners als Coen, schipper Bontekoe, Willem Corneliszoon Schouten en fluitschipontwerper Liorne, was geworden tot een ingedut stadje met een haven van weinig betekenis. De handel van de VOC concentreerde zich steeds meer in Amsterdam. In plaats van een plek in de internationale handel, werd de stad rond 1740 een economisch middelpunt van een landelijke omgeving. Daarnaast was het inwonertal van Hoorn bijna gehalveerd van 16.000 inwoners rond 1730 naar ruim 9.000 aan het eind van diezelfde eeuw.

Het gemeentebestuur betreurde deze ontwikkelingen zeer. Historicus Jos Leenders zag die grieven tot uiting komen in het gemeenteverslag van 1852 waar onder de kopjes Buitenlandsche scheepvaart’ en ‘Buitenlandsche handel’ kort maar krachtig was geschreven: ‘Bestaat hier niet’.

Veertig jaar later keek de Hoornse burgerij nog steeds met weemoed terug naar de tijd waarin de stad toonaangevend was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De latere burgemeester Zimmerman, opvolger van Van Dedem  in 1891, stelde dat Coen ‘de trots is van ons, Burgers van Hoorn, die, al speelt thans onze stad geen rol meer in de geschiedenis, toch heilig en hoog houden, de herinnering aan zooveel wat Hoorn eenmaal groot en machtig deed zijn’. Het standbeeld maakte voor iedereen duidelijk dat de grondlegger van het Nederlands koloniale rijk in de Oost (een rijk waar heel het land trots op was) uit Hoorn kwam.

het standbeeld maakte voor iedereen duidelijk dat de grondlegger van het Nederlands koloniale rijk in de oost uit hoorn kwam

Image module

Kritiek op Coen

De wandaden van Coen waren tijdgenoten wel bekend. Al in 1869 had Jhr. mr. J.K.J. de Jonge Coens omstreden kanten beschreven. Hij kwam tot de conclusie dat Coen zijn ‘eigen naam en die der Nederlandsche natie in dat gedeelte van de Archipel met een schier onuitwisbare bloedvlek hebben beklad’. In 1886 plaatsten P.A. Tiele en J.A. van der Chijs kritische noten bij Coens handelen. Zo stelde Van der Chijs: ‘Ware voor Coen niet reeds een standbeeld opgericht, ik betwijfel of zulks nog zoude verrijzen. Aan zijnen naam kleeft bloed.’ Tiele vertelde op zijn beurt in onomwonden termen dat ‘ter wille van het monopolie de welvarende bevolking van een schoone eilandengroep (…) op de koelbloedigste wijze [was] uitgeroeid’. Ondanks hun constateringen loofden zij hem echter wel voor zijn totale verdienste voor de natie. Dat men hiervoor Coen dankbaar moest zijn, was een gangbare denkwijze in die tijd.

Roode Steen of station?

In de Amsterdamse sociëteit Odéon was in januari 1887 door het Uitvoerend Comité een vergadering belegd met 140 geïnteresseerden uit verschillende delen van het land die het landelijke comité zouden gaan vormen. Na de vergadering ontstonden landelijke subcommissies die de taak kregen geld in te zamelen voor een standbeeld. Onder andere in Zuid-Holland en zelfs in het verre Assen waren die speciale subcommissies actief.

Een standbeeld bleek uiteindelijk de gewenste vorm voor een eerbetoon aan Coen. Professor Leenhoff mocht die opdracht uitvoeren. Hij was docent aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en had een succesvolle carrière achter de rug in Frankrijk. Het Uitvoerend Comité zag het centrale plein, de Roode Steen, als de plaats die het standbeeld de juiste context kon geven met de omliggende historische waag en het oude Statencollege. Het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders om het beeld in het plantsoen voor het station te plaatsen werd door de gemeenteraad met een ruime meerderheid verworpen. Het moest de Roode Steen worden, een andere optie was er niet. Net zo symbolisch was de keuze om de onthulling op 30 mei te doen. Op die dag in 1619 had Coen de stad Jacatra veroverd. Op haar resten werd Batavia gesticht, de latere hoofdstad van Nederlands-Indië. Die overwinning stond eind negentiende eeuw symbool voor de vestiging van het Nederlands gezag in de Oost. Nu de datum bekend was konden de uitnodigingen verstuurd worden. Ook koningin-regentes Emma en koningin Wilhelmina kregen een uitnodiging. De teleurstelling was groot toen de koninginnen zich excuseerden. Zij zouden op dat moment in het buitenland verblijven. Door hun afwezigheid ontbrak het laatste ‘ingrediënt’ voor een volwaardig nationale herdenking.

Feest

Op maandagavond 29 mei startten de officiële feestelijkheden. Door de Vereeniging voor Volksvermaken was in schouwburg Het Park een feestprogramma georganiseerd waarvoor veel belangstelling was. De volgende dag waren alle gemeentescholen en –kantoren gesloten. Veel inwoners van Hoorn hadden aan de oproep gehoor gegeven om vlaggen uit te hangen. Door de Nederlandse Spoorwegen was een speciale trein ingezet om de hoge gasten van Amsterdam naar Hoorn te vervoeren. Onder deze gasten waren de ministers Tak van Poortvliet, Cornelis Lely en Baron van Dedem. Van Dedem had zijn ambt als burgemeester van Hoorn in 1891 ingeruild voor een functie als minister van Koloniën.

Samen met de nieuwe burgemeester August Eduard Zimmerman begaf het gezelschap zich richting het feestterrein op de Roode Steen. Buiten de hekken stond het vol met toeschouwers van alle rangen en standen en zowel Horinezen als vreemdelingen. Van Dedem sprak het welkomstwoord uit, waarna historicus Schaepman uitgebreid het levenswerk van Coen uiteenzette.

Na enkele andere korte toespraken was het de beurt aan Aghina. Plechtig sprak hij dat het standbeeld van Coen door vele vereerders uit alle delen van Nederland aan zijn geboortestad werd aangeboden. Met het vallen van het doek klonken de schoten van de marineschepen in de haven. Een groot hoerageroep vulde het plein.

De rest van de dag kon de Hoornse bevolking zich vermaken met een harddraverij en een matinee in Het Park. ’s Avonds had Volksvermaken een geïllumineerde gondelvaart georganiseerd op de Karperkuil, waar om tien uur vuurwerk te zien was. De feestelijke gebeurtenis werd uiteindelijk afgesloten met een bijeenkomst in de verlichte tuin van schouwburg Het Park.

Verschil van mening

De toenmalige omgang met het standbeeld van Coen is tegenwoordig nauwelijks meer voor te stellen. Zo sprak de voormalig burgemeester van Hoorn en toenmalige minster van koloniën Baron Van Dedem vol overtuiging: ‘Coen’s beeld is te midden van zijn stad en stamgenooten veilig.

Zoolang Hoorn, zoolang W.-Friesland, zoolang Nederland zijne geschiedenis niet zal vergeten, zoolang zal deze plek als heilige grond worden geëerd.’ Met de huidige discussie in het achterhoofd klinkt deze uitspraak bijna aandoenlijk. Een noemenswaardig aantal Horinezen, Westfriezen en Nederlanders ís haar geschiedenis niet vergeten, maar dat is juist de reden dat het standbeeld niet meer als heilige grond wordt geëerd. Het is onderwerp geworden van hevige discussies waarin emoties hoog kunnen oplopen. K. Gorter had het in 1887 goed voorspeld. Hij schreef dat ‘zijn [Coens] roem, die eerst verbleken zal, als de zon van Insulinde voor ons haar glans zal verloren hebben!’ Dat de waardering voor Coen onlosmakelijk verbonden is met de waardering voor Nederland als koloniale mogendheid was dus toen al duidelijk.

Emmie Snijders

Protesten tegen het standbeeld van Coen in Hoorn zijn niet nieuw. Kijk hier naar beelden van protesten sinds de jaren 1960.